sociale woningbouw

Op welke manier kun je over de woningmarkt van de toekomst nadenken, en hoe willen we in volkshuisvesting investeren? Die vragen lagen ten grondslag aan het symposium ‘Investeren in volkshuisvesting’, gehouden op 19 maart in Den Haag, gehost en georganiseerd door het Centraal Planbureau (CPB). Met het symposium wilden het Housing Lab en CPB een brug slaan tussen wetenschap en beleid. Daarnaast werd het Housing Lab, een initiatief van VU hoogleraren Hans Koster en Jan Rouwendal, officieel gelanceerd. Met meer dan 70 belangstellenden was de event bijzonder succesvol te noemen.

Sociale huurwoningen en regulering

Verschillende onderwerpen kwamen aan de orde tijdens het symposium. Jos van Ommeren (Vrije Universiteit Amsterdam) gaf een presentatie over de vraag naar sociale huurwoningen en de regulering daarvan. Preferenties in de sociale huursector kunnen worden gemeten aan de hand van gegevens over wachttijden – die per woning verschillen – en de keuzes van huishoudens. Deze wachttijden vormen een nuttige indicator voor de betalingsbereidheid. Uit deze methodiek blijkt dat de betalingsbereidheid voor een sociale huurwoning gemiddeld gelijk is aan de kosten van de woning. Dit suggereert dat huishoudens, zonder regulering, gemiddeld genomen in dezelfde woning zouden wonen. Daarnaast blijkt dat de relatie tussen huishoudenskenmerken en belangrijkste woningkenmerken (waarde en grootte) vergelijkbaar is in zowel de sociale als de niet-gereguleerde huursector. Dit wijst erop dat de welvaartsverliezen door inefficiënte allocatie in de sociale huursector beperkt zijn.

Brede welvaartseffecten van grootschalige energierenovaties in sociale huur

Ioulia Ossokina (Technische Universiteit Eindhoven) sprak over de brede welvaarsteffecten van grootschalige energierenovaties in sociale huur. De komende decennia moeten woningcorporaties ruim 1miljoen van hun woningen (50% van de sociale voorraad) energiezuinig maken om aan de klimaatdoelen te voldoen. Ossokina betoogde dat deze investeringen in woningen verschillende positieve invloeden op de huurders hebben: armoedebestrijding, een verbeterd wooncomfort, en een betere gezondheid voor kinderen. Tot deze conclusies komt zij op basis van een grootschalige evaluatie van 10 jaar verduurzaming in combinatie met een welvaartseconomisch model. De maatschappelijke baten hebben echter wel een keerzijde: een lagere energiebesparing. Zo verbetert woningisolatie het wooncomfort van de armste groep aanzienlijk, maar door reboundeffecten is hun energiebesparing 30% lager dan gemiddeld. Inzicht in deze brede welvaartseffecten is nuttig voor een beleid dat verduurzaming combineert met maatschappelijke doelen.

De investeringscapaciteit van corporaties op de lange termijn

Martijn Eskinasi (Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening) gaf een presentatie over de investeringscapaciteit van corporaties op de lange termijn. Woningcorporaties zijn belangrijke spelers in de Nederlandse volkshuisvesting, zeker in de gehele 20e eeuw. De laatste jaren is een duidelijke herwaardering voor hun rol en resultaten zichtbaar.  Woningcorporaties volgen vanuit hun missie echter niet de gebruikelijke economische of markt-investeringslogica, maar streven ernaar hun middelen zo goed mogelijk in te zetten in het kader van de volkshuisvestelijke opgave. Na een korte historische duiding ging Eskinasi nader in op het spanningsveld tussen volkshuisvestelijke opgaven en middelen en keek hij naar de financiële vertaling daarvan in de Nationale PrestatieAfspraken (NPA). Ook werd stilgestaan bij mogelijke perspectieven om de investeringscapaciteit van corporaties op de lange termijn te verbeteren.

Het investeringsklimaat voor woningen in Nederland

Dirk Brounen (Maastricht University) begon zijn bijdrage met een beschrijving van het investeringsklimaat in 2013. Op basis van die duiding maakte hij een sprong naar 2020 en naar het heden. Hij besprak de opzet van de Monitor Middenhuur als een preview op wat later dit voorjaar zal volgen binnen het Structureel Overleg Investeringsklimaat van het ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening.

Waar moeten we nieuwe huizen bouwen?

Door bevolkingsgroei en zorgen over betaalbaarheid moeten we meer woningen bouwen, met name in steden. Maar waar? Deze vraag adresseerde Jordy Meekes (Universiteit Leiden). Met behulp van administratieve microdata over de gehele Nederlandse bevolking is zijn onderzoek het eerste dat een uitgebreid overzicht biedt van de huisvestingsresultaten en arbeidsmarktresultaten van personen die verhuizen naar nieuwbouw in stedelijke groeibuurten in vergelijking met personen die verhuizen naar andere nieuwbouwbuurten. Effecten op de kwaliteit van de woning, woon-werkverkeer en arbeidsmarktresultaten worden geschat, en daarmee worden de afwegingen blootgelegd waarmee individuele huishoudens worden geconfronteerd bij het verhuizen naar een van beide typen nieuwe woonontwikkeling.

Effecten van subsidies op woningbouw

In Nederland reageert het woningaanbod maar beperkt op prijsontwikkelingen. Is het in dat licht zinvol om woningbouw te subsidiëren, of leiden subsidies vooral tot hogere prijzen? Hierover liet Henrik Zaunbrecher (Centraal Planbureau) zijn licht schijnen. Zijn onderzoek brengt in kaart onder welke voorwaarden subsidies binnen de huidige beleidscontext kunnen bijdragen aan de woningbouwopgave en welke rol aanvullend grondbeleid daarbij kan spelen.

Paneldiscussie

Het symposium werd afgesloten met een paneldiscussie, waarin Niels van der Poel (Aedes), Gijs Zeestraten (Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening), Daan Vrijmoet (Finance Ideas), en Jos van Ommeren (Vrije Universiteit Amsterdam) deelnamen.

Meer weten? Stuur een email