Volkshuisvesting staat opnieuw centraal in de politiek, met ambitieuze beloftes voor betaalbare, kwalitatief hoogwaardige sociale huurwoningen. Toch stokt de uitvoering, omdat ‘betaalbaar’ in de praktijk vaak ‘verlieslatend’ betekent. Woningcorporaties bouwen al jaren minder dan beloofd, deels door stijgende bouwkosten, strenge kwaliteits- en duurzaamheidseisen en lage huurprijzen die niet kostendekkend zijn. Nieuwe sociale woningen leveren structureel verlies op, wat investeringsbereidheid afremt. Dat schrijft Jesse Frederik in een artikel in ‘de Correspondent’, waaraan ook Housing Lab Research Fellows Matthijs Korevaar, Johan Conijn en Hans Koster hun medewerking verleenden.
In de jaren ’70 en ’80 werden tekorten via subsidies door de overheid aangevuld, waardoor bouwen rendabel bleef. Nu moeten corporaties zonder structurele steun ambitieuze bouw-, verduurzamings- en huurmatigingstaken uitvoeren, wat hun financiële positie onder druk zet. De auteur betoogt dat subsidies tegenwoordig vooral zittende huurders bevoordelen in plaats van woningzoekenden, en pleit voor inkomenssteun in plaats van ‘loterijsocialisme’.
Tegelijkertijd belemmert regulering de particuliere markt, waardoor ook commerciële bouw stokt. In steden als Amsterdam maken hoge eisen aan betaalbaarheid en kwaliteit projecten onrendabel, terwijl de vraag hoog blijft. Zonder duidelijkheid over wie het prijsverschil betaalt, dreigt een situatie waarin de markt niet mag bouwen en volkshuisvesting niet kan bouwen, waardoor ideologische ambities botsen met de economische realiteit en woningtekorten blijven bestaan.
Lees het artikel ‘Het probleem van Nederland: iedereen wil betaalbaar wonen, maar niemand wil het betalen’
Foto (door Eibert Draisma): Karthuizerhof in Amsterdam, sociale woningbouw sinds 1650, nu verhuurd door woningcorporatie Ymere.